Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen [61]vallen in het [62]snoer [63][hunner] erfenis, en deed de stammen Israels in hun tenten wonen. 61. Dat is, Hij gaf hun Kanaan in als een erflot, en liet hun het land bij lotingen uitdelen. Zie Num.34:2, enz.; Joz.14: Joz.15: Joz.16: Joz.17: 62. Zie Deut.32:9; hfdst.16 vs.5,6. 63. Der Israelieten.